Hoogbegaafde kinderen in een ander licht – scheppers van een nieuwe wereld

 

Hoogbegaafde kinderen in een ander licht – scheppers van een nieuwe wereld

De verspreiding van het coronavirus heeft geleid tot een wereldwijde, politieke, maatschappelijke, economische en commerciële crisis. De coronacrisis kan worden gekarakteriseerd als een ontwrichtende periode van instabiliteit, onzekerheid en gevaar (Karabag, 2020). Bij een crisis als deze is er expertise nodig bij het vinden van uitwegen uit de crisis, en mogelijk kan creatief denkvermogen, een essentiële eigenschap van hoogbegaafdheid, ook belangrijk zijn hierbij.

             Vaak wordt gedacht dat hoogbegaafden mensen zijn met een hoog IQ. Intelligentie staat hierbij centraal (Vogelaar et al., 2017). De kunsttheorie ‘Sociale Sculptuur’, van Joseph Beuys, die verwijst naar een wereld waarbinnen ieder mens kan participeren en verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de samenleving waarin hij leeft (Dominizac, 2016), biedt een mooi uitgangspunt van waaruit we op een andere manier naar hoogbegaafdheid kunnen kijken. Wanneer wij de wereld zien als een totaalkunstwerk waar ieder mens aan helpt vorm te geven, moeten we creativiteit als onderdeel van hoogbegaafdheid misschien meer waarde gaan toekennen en bovendien in de praktijk gaan zien als belangrijk onderdeel van hoogbegaafdheid. Hoewel onderwijstoetsing over het algemeen weinig aandacht besteedt aan creativiteit, beweegt creativiteit van achtergrondspeler naar een sleutelrol in de context van hoogbegaafdheid en hoogbegaafd onderwijs (Kaufman, et al., 2012).
               Hoogbegaafdheid is een term waar verschillende definities voor bestaan. ​Zoals bij veel educatieve constructies, is er geen consensus over wat de term hoogbegaafd betekent. De literatuur staat vol met conceptuele definities van de term (Sternberg & Davidson, 2005), van definities die uitsluitend op een hoog IQ zijn gebaseerd tot multifactoriële definities (Makel, 2019). Een van de oudste definities van hoogbegaafdheid komt van Hollingworth (1924). Zij stelt dat een IQ van 130 een kind zou kwalificeren als hoogbegaafd. Haar beschrijvingen van hoogbegaafde kinderen zijn onder meer ‘betrouwbaar’, ‘wijs’, ‘geestig’, ‘jongste jeugd in de klas’, ‘uitstekend geheugen’ en ‘geniet van het gezelschap van volwassenen’ (Hollingworth, 1927). Academisch gedrag bij deze kinderen omvat vroege interesse in zowel cijfers als woorden, evenals het vermogen om op jonge leeftijd met begrip te leren omgaan; een duidelijk besef van de klok, kalender en almanak; en meedogenloze nieuwsgierigheid (Hollingworth, 1928). 
              Een andere pionier van dit onderzoeksgebied was Whipple (1919). Zijn definitie van hoogbegaafdheid was tweeledig. Zo stelde hij dat een hoogbegaafde student iemand was die twee jaar onderwijs in één kon samenvoegen. Whipple schatte dat dit vermogen ongeveer 10% van de Amerikaanse schoolkinderen omvatte. Een aanvullende of alternatieve methode om hoogbegaafdheid te definiëren, was gericht op het IQ van een leerling. In overeenstemming met de schatting van 10%, zou dit ook studenten omvatten met een IQ van 115 of hoger.
               Een definitie waar dit essay zich op baseert is het transformatief model van Sternberg. Sternberg (2020) definieert transformationele hoogbegaafdheid als hoogbegaafdheid die transformatief is – die van nature de wereld op een bepaald niveau positief wil veranderen – om de wereld een betere plek te maken. Transformationele hoogbegaafdheid richt zich op positieve en zinvolle verandering. Sternberg (2020) stelt dat wij op het gebied van hoogbegaafden, als een voornaamste missie, de opinieleiders van morgen moeten ontwikkelen die de wereld op een beter pad zullen brengen. Zijn hoogbegaafde kinderen degenen die straks de oplossingen bedenken voor grote wereldwijde vraagstukken zoals de coronacrisis? Kunnen wij hen helpen op te bloeien tot de innovatieve scheppers die vormgeven aan de samenleving als totaalkunstwerk?
               Creativiteit is net als hoogbegaafdheid een term met verschillende definities. Voor dit essay wordt uitgegaan van huidig ​​theoretisch en empirisch werk van Plucker (Plucker et al., 2004): “Creativiteit is de interactie tussen aanleg, proces en omgeving waardoor een individu of groep een waarneembaar product produceert dat zowel nieuw als nuttig is zoals gedefinieerd binnen een sociale context.”
               Al meer dan 100 jaar worden hoogbegaafde leerlingen geïdentificeerd aan de hand van scores die zijn behaald op IQ-tests (Nisbett, 2009; Pfeiffer, 2002). In een nationale enquête uitgevoerd in de Verenigde Staten (McClain & Pfeiffer, 2012) ontdekten onderzoekers dat de meeste staten nog steeds primair vertrouwen op een IQ-testscore om te bepalen of een student hoogbegaafd is. Maar daarbij is het bijvoorbeeld belangrijk om Type I- en Type II-fouten bij de identificatie van deze leerlingen te vermijden: in het eerste geval de identificatie als hoogbegaafd van leerlingen die dat niet zijn (vals positief), en in het tweede geval het niet identificeren van leerlingen die wel begaafd zijn (fout-positief) (Garcia-Santos et al., 2012). Bovendien is het zo dat hoogbegaafdheid door vele professionals in het veld wordt gezien als veel meer dan alleen een hoge intelligentie. Door alleen op de intelligentie te focussen blijven andere zeer belangrijke aspecten, zoals creativiteit, van het hoogbegaafde kind buiten beeld.

De vraag die in dit essay centraal staat is: kunnen we creativiteit zien als essentiële en centrale eigenschap van hoogbegaafdheid, naast een hoog IQ? En moet daarom de nadruk die nu nog in de praktijk ligt op het vaststellen van hoogbegaafdheid, niet langer alleen liggen op de IQ score die een kind haalt op een intelligentietest?

Eerst wordt in dit essay de ontwikkeling die de term hoogbegaafdheid heeft doorgemaakt uiteengezet. Daarna wordt er uitgebreider beschreven wat de nadelen zijn van het vaststellen van hoogbegaafdheid door alleen het IQ te meten. Vervolgens wordt uitgelegd wat er inmiddels bekend is over creativiteit binnen hoogbegaafdheid, en hoe creativiteit eventueel getest kan worden. Tot slot wordt ingegaan op het transformatieve model van hoogbegaafdheid van Sternberg en geschetst hoe deze zienswijze waarbij creativiteit centraal staat naast een hoog IQ en andere kenmerken, kan helpen om hoogbegaafde kinderen te helpen hun potentieel te ontwikkelen om zodoende de wereld waarin zij leven te kunnen herscheppen.


Ontwikkeling van theorieën over hoogbegaafdheid

               Hoogbegaafdheid is sinds de beginjaren van de twintigste eeuw gemeten met een intelligentietest. Een hoog IQ staat centraal in deze theorieën omtrent hoogbegaafdheid omdat de hoge intelligentie het meest in het oog sprong (Jolly, 2005). Vervolgens heeft er in de jaren vijftig een grote verschuiving plaatsgevonden in de opvattingen over hoogbegaafdheid. Witty (1958) pleitte voor een meer omvattende definitie van hoogbegaafdheid omdat hij de op IQ-gebaseerde definitie van hoogbegaafdheid te krap vond. Hij opperde om de definitie van hoogbegaafdheid uit te breiden en elk kind begaafd te beschouwen wiens prestaties uitzonderlijk zijn. In deze nieuwe definitie werden niet alleen domeinen verbreed met artistieke en sociale aspecten, maar werden ook andere criteria dan testscores voor het bepalen van hoogbegaafdheid belangrijk zoals taakuitvoering en motivatie (Dai, 2018). Recentere theorieën over hoogbegaafdheid volgen de lijn van Witty en nemen een multidimensionale benadering aan om hoogbegaafdheid te definiëren, waarin creativiteit een grotere rol speelt, evenals andere vaardigheden zoals leiderschapskenmerken, psychomotorische vaardigheden en visuele en muzikale kunsten. Voorbeelden van theorieën waarin creativiteit centraal staat zijn de theorieën van Renzulli en Sternberg. Renzulli’s (2005) Three-Ring Conception gaat uit van hoogbegaafdheid bij een bovengemiddelde intelligentie, sterke creativiteit en taakgerichtheid. In het model van Sternberg (2005) wordt hoogbegaafdheid gedefinieerd als een samensmelting van wijsheid, intelligentie en creativiteit (Kaufman et al., 2012). Geconcludeerd kan worden dat creativiteit van een bijzaak naar een kernelement in de context van hoogbegaafdheid beweegt (Kaufman et al., 2012).

 Vaststellen van hoogbegaafdheid

               Vaak wordt een intelligentietest gebruikt om hoogbegaafdheid mee vast te stellen, maar is dit ook de juiste methode? Er zijn verschillende argumenten te geven waarom dit misschien niet de beste methode is om hoogbegaafdheid mee aan te tonen. Ten eerste is het zo dat een intelligentietest altijd een momentopname is, waarbij een groot gedeelte van de testitems een beroep doet op kennis en vaardigheden die het kind reeds geleerd heeft (Lidz, 2013; Sternberg & Grigorenko, 2002), terwijl voorgaande leerervaringen niet noodzakelijkerwijs voorspellend zijn voor toekomstige leerprestaties. De uitkomsten van een intelligentietest verwijzen dus voor een groot gedeelte naar eerdere leerervaringen, waarbij aangenomen wordt dat kinderen die de test maken gelijke leerervaringen en dezelfde vaardigheden bezitten. Het is duidelijk dat dit in de huidige diverse maatschappij niet het geval is. Uit onderzoek blijkt dan ook dat er bepaalde populaties zijn die laag scoren op een standaard intelligentietest, onder wie kinderen uit een laag socioeconomisch milieu (Lidz en Elliott 2000), met een andere culturele achtergrond (Jensen,1998; Nijenhuis et al. 2004) en met leer- en/of gedragsproblemen (Robinson-Zañartu en Carlson 2013). Ten tweede is bekend dat wanneer er bij herhaald intelligentieonderzoek geen hogere score wordt behaald, dat van alles kan betekenen: mogelijk is er sprake van test- of faalangst, is er sprake van onbekendheid met de testsituatie of moeilijkheden met executieve functies of heeft de onderzochte andere redenen om niet te laten zien wat haar/zijn capaciteiten zijn. Misschien is er sprake van een ontwikkelingsstoornis die belemmerend werkt in het scoren, en zo zijn er nog tal van mogelijke redenen (Sternberg en Grigorenko 2002). Duidelijk is dat het in sommige gevallen mogelijk is dat de feitelijke IQ-score niet goed te meten is.

               Daarentegen zijn er ook een aantal belangrijke voordelen van het afnemen van een intelligentietest om hoogbegaafdheid vast te stellen. In de eerste plaats kan het namelijk wel een indicatie geven van de intelligentie van een kind, waardoor leerkrachten het curriculum kunnen aanpassen en passende begeleiding kunnen bieden. In de tweede plaats kan het helpen misdiagnoses te voorkomen zoals aandachtsdeficiëntie/hyper activiteitsstoornis (ADD/ADHD). ADHD’ers hebben bijvoorbeeld vaak moeite om zich te concentreren en worden snel afgeleid. Hoogbegaafden hebben vooral moeite hun aandacht erbij te houden als ze geen interesse hebben in een bepaald onderwerp. In de derde plaats kan de uitslag van een intelligentietest het vermoeden van de ouders bevestigen, wat vaak veel opluchting en een gevoel van erkenning geeft (Vogelaar et al., 2017). Al met al kan een intelligentietest wel degelijk belangrijk zijn in het vaststellen van hoogbegaafdheid.

               Ook kan de vraag gesteld worden of de scores op intelligentietests succes in het volwassen leven kunnen voorspellen. Dat doen ze wel degelijk. Lubinski (2004), bijvoorbeeld, noemt de intelligentietest een goede voorspeller van succes in wiskunde en wetenschappelijke carrières. Ook zijn er duizenden onderzoeken die correlaties aantonen tussen op G gebaseerde metingen en prestaties. De G-factor, naar de G van ‘General Intelligence’ werd beschreven door Charles Spearman die vond dat er slechts één algemene intelligentiefactor is waarop alle cognitieve vaardigheden zijn terug te voeren (Dumont, 2016). Een feit blijft echter dat conventionele intelligentietests geen creativiteit meten. Toch moeten toekomstige wetenschappers creatief zijn als ze willen excelleren. Onlangs heeft Sternberg et al. (2016) aangetoond dat de reden van groot succes bij vooraanstaande gedrags- en hersenwetenschappers met name hun enorme creativiteit is. Ze zagen dingen op nieuwe manieren die zelfs analytisch begaafde wetenschappers nog niet eerder hadden gezien. Geconcludeerd kan worden dat creativiteit een rol speelt in het succesvol zijn in het maatschappelijk leven onder hoogbegaafde wetenschappers.

               Hoewel intelligentie nog steeds wordt beschouwd als het meest gebruikte criterium voor identificatie van hoogbegaafden, betekent dit niet dat de focus op intelligentie alleen moet liggen (Besjes-de Bock & Ruyter, 2011; Pfeiffer, 2015). Recent onderzoek beveelt het gebruik van uitgebreide beoordelingsinstrumenten aan om het brede spectrum van groot potentieel te kunnen meten (Calero & García-Martin, 2014; Hernández-Torrano et al., 2014). Een uitgebreid proces wordt gezien als essentieel voor het identificeren van hoogbegaafde kinderen (Baer & Kaufman, 2005; Renzulli & Gaesser, 2015; VanTassel-Baska et al., 2007). Want wanneer alleen een intelligentietest wordt gebruikt voor de screening van hoogbegaafde leerlingen, kan het vaststellen van begaafdheid in andere uitzonderingsgebieden worden gemist. Zo zijn bijvoorbeeld praktische intellectuele vaardigheden en synthetische intellectuele vaardigheden niet gemeten door bestaande tests. Intelligentietests meten namelijk alleen enkele van de structuren en processen van de onderliggende intelligentie. Deze meting is vaak onvolledig en in sommige gevallen zelfs misleidend (Pierson et al., 2012). Samenvattend kan gesteld worden dat het meten van het IQ niet alle delen van de intelligentie meet, en tevens een onvolledig beeld kan geven.

 Creativiteitstesten
               Tegenwoordig zijn er goede alternatieve meetinstrumenten. Zo zijn er creativiteitstests die kunnen helpen om een ​​uitgebreider begrip te geven van de algemene capaciteiten van een persoon. Er zijn een aantal redenen te noemen waarom een creativiteitstest een goede aanvulling zou kunnen zijn op het afnemen van een intelligentietest. Ten eerste is het zo dat creativiteit zowel theoretisch als empirisch gerelateerd is aan intelligentie, maar op een klein (significant) niveau; uit een recente analyse kwam de gemiddelde correlatie r = .17 (Kim, 2005). Ten tweede lopen sommige minderheids- of vrouwelijke testpersonen mogelijk risico voor een stereotype reactie op traditionele tests (Nguyen & Ryan, 2008). Bijna alle creativiteitstests vertonen minder etniciteit- en gendervooroordelen dan standaard IQ- en prestatietests (Kaufman, 2010). Ten derde kan gezegd worden dat als een kind een leerstoornis heeft die van invloed kan zijn op zijn of haar scores op een traditionele vaardigheids- of prestatiemaatstaven, creativiteitstests waardevolle informatie kunnen toevoegen (J. C. Kaufman, 2010). Geconcludeerd kan worden dat creativiteitstest diverse voordelen heeft en gebruikt zou kunnen worden naast een intelligentietest om hoogbegaafdheid mee vast te stellen.
               Ondanks de toegevoegde waarde van creativiteitstests roepen sommige psychologen en opvoeders recentelijk op tot terugkeer (of in veel gevallen voortzetting) van het beleid om hoogbegaafden primair of uitsluitend via IQ te identificeren. Hun argument is dat we met IQ een bepaalde zekerheid hebben. Ook wil men een test gebruiken die goedkoop, betrouwbaar en valide is. De meeste IQ-tests voldoen aan deze criteria aldus sommige professionals (Sternberg, 2017). Echter kan daar tegenin gebracht worden dat onderzoek heeft aangetoond dat het IQ afhankelijk van de intelligentietest sterk kan verschillen. Zelfs intelligentietests met een hoge betrouwbaarheid laten nog vrij grote onnauwkeurigheidsmarges zien (Ruiter et al., 2017). Al met al kan gesteld worden dat het opnemen van metingen van creatief potentieel ten goede zal komen aan kinderen en waardevolle informatie zal toevoegen over individueel potentieel dat momenteel niet wordt beoordeeld in intelligentietests (Kaufman et al., 2012).

Transformatieve en transactionele hoogbegaafdheid
               In een recent artikel plaatst Sternberg (2020) transformatieve hoogbegaafdheid naast transactionele hoogbegaafdheid. Hij stelt de belangrijke vraag waartoe we hoogbegaafde kinderen willen opleiden. Is dit om hen te laten passen in een systeem, voor erkenning en mooie diploma’s, of om werkelijk te vernieuwen, te creëren, vorm te geven aan de wereld? Het eerste verbindt hij aan transactionele hoogbegaafdheid, het tweede aan transformatieve hoogbegaafdheid.

               In de eerste plaats streeft een transformerend begaafd individu ernaar om een soort algemeen welzijn te bereiken. Transformationele begaafdheid gaat over hoe de gaven die men heeft worden gebruikt om de wereld tot een betere plek te maken door op een bepaald niveau een algemeen welzijn te zoeken, binnen de familie, de maatschappij of de wereld. In de tweede plaats zoekt de transformationeel begaafde individu naar transformatie, om met zijn gaven een ​​bepaalde verandering teweeg te brengen in de wereld (Sternberg, 2020).

               Dit idee van Sternberg is nog vrij recent en daarom is er nog maar weinig over geschreven. Desondanks vermoed ik dat het een mooie manier is om naar hoogbegaafdheid te kijken en verdient het mijns inziens meer aandacht. Deze kijk gaat uit van creativiteit als belangrijk onderdeel van hoogbegaafdheid en biedt tevens een visie op waartoe we hoogbegaafde kinderen leren hun creatieve talenten in te zetten. Ik denk dat het heel goed is dat er ook meer discussie komt over wat we met de begeleiding en het onderwijs van hoogbegaafde kinderen willen bereiken. Willen we hen stimuleren zodat ze de beste van de school worden en succesvol zullen zijn? Of kunnen we hen ook werkelijk de ruimte geven voor hun eigenzinnige en creatieve denken, en hen mogelijkheden bieden om op te bloeien tot de excentrieke individuen die de fundering bouwen voor de toekomst van onze samenleving?

Conclusie

               Kunnen we creativiteit zien als essentiële en centrale eigenschap van hoogbegaafdheid, naast een hoog IQ? En moet daarom de nadruk die nu nog in de praktijk ligt op het vaststellen van hoogbegaafdheid, niet langer alleen liggen op de IQ score die een kind haalt op een intelligentietest? Creativiteit is een essentiële en centrale eigenschap van hoogbegaafdheid, naast een hoog IQ. Daarom moet de nadruk niet langer liggen op alleen de IQ score die een kind haalt op een intelligentietest. Er moet bij het testen van vermoedelijke hoogbegaafde kinderen meer oog zijn voor het creatieve denken en handelen.

              Duidelijk is dat het in sommige gevallen mogelijk is dat de feitelijke IQ-score niet goed te meten is (Sternberg en Grigorenko 2002). Maar het blijkt dat een intelligentietest wel degelijk belangrijk kan zijn in het vaststellen van hoogbegaafdheid, omdat men een test wil gebruiken die goedkoop, betrouwbaar en valide is (Sternberg, 2015). De intelligentietest meet niet alle delen van de intelligentie en tevens kan het een onvolledig beeld geven, omdat begaafdheid in andere uitzonderingsgebieden niet wordt gezien. Praktische intellectuele capaciteiten en synthetische intellectuele vaardigheden worden bijvoorbeeld niet gemeten door bestaande tests. Intelligentietests meten namelijk alleen enkele van de structuren en processen van de onderliggende intelligentie. Bovendien hebben creativiteitstest diverse voordelen, zoals dat deze minder etniciteit- en gendervooroordelen vertonen dan de standaard intelligentietests (Nguyen & Ryan, 2008) en dat deze waardevolle informatie kan toevoegen aan de uitslag op een intelligentietest (Kaufman, 2010). Deze creativiteitstests zouden gebruikt kunnen worden naast een intelligentietest om hoogbegaafdheid mee vast te stellen. Al met al kan gesteld worden dat het opnemen van metingen van creatief potentieel ten goede zal komen aan kinderen en waardevolle informatie zal toevoegen over individueel potentieel dat momenteel niet wordt beoordeeld in intelligentietests (Kaufman et al., 2012).


             Hoewel er duidelijke voordelen verbonden zijn aan het meten van de creativiteit bij hoogbegaafdheid, kleven hier ook nadelen aan. Een eerste probleem is dat er niet veel recent onderzoek is gedaan naar dit onderwerp. Op een handvol onderzoeken na is er vrij weinig informatie te vinden over de kwestie. Daarom is het lastig om al te duidelijke conclusies te trekken hieruit. Het zou goed zijn als er meer onderzoek wordt gedaan om helder te krijgen in hoeverre creativiteit gemeten kan worden en hoe dit gebruikt kan worden door experts op het gebied van hoogbegaafdheid. Ook zou daarbij meegenomen kunnen worden op welke manieren hoogbegaafde kinderen creatief zijn, denken en doen. Bevindingen van dergelijke onderzoeken zouden kunnen bijdragen aan meer inzicht in en begrip voor de creativiteit die samengaat met hoogbegaafdheid.

              Een tweede probleem is dat het idee van de transactionele en transformatieve hoogbegaafdheid van Sternberg zeer recent door hem is verwoord, en dat hier verder nog geen onderzoek naar is gedaan (Sternberg, 2020). Hoewel het een interessante blik op hoogbegaafdheid is waarmee de ontwikkeling van getalenteerde kinderen in een ander licht komt te staan, is het moeilijk te zeggen wat de waarde van deze nieuwe visie is voor professionals op het gebied van hoogbegaafdheid. Wanneer er onderzoek gedaan zou worden naar de toepasbaarheid van dit model kan dit mogelijk in de toekomst ingezet worden om hoogbegaafde kinderen te begeleiden. Met name als kinderen niet gebaat zijn bij het standaard verrijkings- en verdiepingscurriculum, is het mogelijk een goed idee om vanuit het model van transactionele en transformatieve hoogbegaafdheid naar het kind te kijken, om daarmee beter in beeld te krijgen wat de kwaliteiten van het kind zijn en wat zijn/haar intrinsieke motivatie is, en hoe hij/zij geholpen kan worden dit in te zetten om aan een eigen levensdoel te werken.

             Een derde probleem is dat het uitgebreider testen van vermoedelijk hoogbegaafde kinderen veel complexer is en tijdrovender is dan het afnemen van de standaard intelligentietest (Kaufman et al., 2012). Daarom zal de standaardmethode om hoogbegaafdheid vast te stellen vaak de voorkeur hebben in de praktijk, ondanks de toegevoegde waarde van een creativiteitstest (Kaufman, 2010).  Een mogelijkheid zou kunnen zijn om een compacte versie te ontwerpen van een creativiteitstest die makkelijk is om af te nemen, zodat deze met meer gemak door professionals ingezet kan worden.

             Aan de hand van de conclusies getrokken uit de resultaten, is het mogelijk om een aantal implicaties voor de praktijk te formuleren. Wellicht kunnen professionals die tests afnemen om kinderen op hoogbegaafdheid te testen zich door de resultaten uit dit onderzoek meer bewust worden van het belang van het kijken naar creativiteit. Mogelijk zullen zij overwegen om hun standaard intelligentietest uit te breiden met een creativiteitstest. Ook zullen de resultaten professionals die met hoogbegaafde kinderen werken kunnen inspireren om naast intelligentie ook naar creativiteit te kijken, en in hun begeleiding hier oog voor te hebben.                                          

             Dit onderzoek heeft voorzien in de behoefte aan verdere theorieontwikkeling over de noodzaak van het onderzoeken van creativiteit bij vermoedelijk hoogbegaafde kinderen, door te laten zien welke voordelen hieraan verbonden zijn. Dit onderzoek heeft het belang aangekaart van meer en diepgaand onderzoek naar creativiteit bij hoogbegaafde kinderen, niet alleen om het vaststellen van hoogbegaafdheid te verbeteren, maar ook om de essentie van het hoogbegaafde kind bloot te leggen, zodat het professionals kan helpen het curriculum voor deze kinderen uitdagender, speelser en interessanter te maken. Helaas is het nog vaak zo dat hoogbegaafde kinderen zelfs binnen het standaard verrijkings- en verdiepingsaanbod kampen met verveling (Vogelaar et al., 2017). Wanneer hoogbegaafde kinderen passende begeleiding krijgen in hun creatieve denken en handelen, kunnen zij uitgroeien tot de excentrieke talenten van de toekomst die met hun innovatieve en ingenieuze bijdragen de samenleving zullen herscheppen.

 

 

 

 

 

 

Referentielijst

Baer, J., & Kaufman, J. C. (2005). Bridging generality and specificity: The amusement park theoretical (APT) model of creativity. Roeper Review, 27, 158-163.                            doi:10.1080/02783190509554310

Besjes-de Bock, K.M., & Ruyter, D.J. (2011). Five values of giftedness. Roeper Review, 33, 198-207. doi:10.1080/02783193.2011.580502

Calero, M. D., & García-Martin, M. B. (2014). Temporal stability of C.I. and learning potential of gifted children: Diagnostic implications, Anales de Psicologia, 39(2), 512- 521. doi:10.6018/analesps.30.2.16380

Chart, H., Grigorenko, E. L., & Sternberg, R. J. (2008). Identification: The aurora battery. In J. A. Plucker & C. M. Callahan (Reds), Critical issues and practices in gifted education (pp. 345-365). Waco, TX: Prufrock Press.

Dominizac, M. H. (2016). A controversial academic and an icon of modern art: Joseph Beuys, Clinical Chemistry, 62(3),  542-543, doi:10.1373/clinchem.2015.252221

Dai, D.Y. (2018). A history of giftedness. In S.I. Pfeiffer (Red.), Handbook of Giftedness in  Children, (pp. 1-14). Springer.

Dumont, M. (2016). Van onder tot bovenwijs. Jezelf in zicht. http://www.vanondertotbovenwijs.nl/introductie-intelligentie.html

Garcia-Santos, S., Almeida, L. S., & Cruz, J. F. (2012). Avaliação psicológica nas altas habilidades e na excelência. Psicologia, Educação e Cultura, 16, 64- 78. 

Gagné, F. (2004). Transforming gifts into talents: The DMGT as a developmental theory. High Ability Studies, 15, 119-147.

Hérnandez-Torrano, D., Férrandiz, C., Ferrando, M., Prieto, L., & Férnandez, M. C. (2014). The theory of multiple intelligences in the identification of high abilities students. Anales de Psicologia, 30(1), 192-200. doi:10.6018/analesps.30.1.148271

Hollingworth, L. S. (1924). Pro-visions for intellectually superior children. In M. V. O’Shea (Red.), The child: His nature and his needs. New York, NY: The Children Foundation.

Hollingworth, L. S. (1927). Who are gifted children? Child Study, 5, 3–5.

Hollingworth, L. S. (1928). The discipline of highly intelligent children. Parent’s Magazine, 3, (19), 41–42.

Jensen, A.R. (1998). The g factor: the science of mental ability. Londen: Praeger.

Jolly, J.L. (2005). Pioneering definitions and theoretical positions in the field of gifted  education, Historical Perspectives, 28(3), 38-44.

Karabag, S. F. (2020). An unprecedented global crisis! The global, regional, national, political, economic and commercial impact of the coronavirus pandemic, Journal of Applied Economics and Business Research JAEBR, 10(1), 1-6. Geraadpleegd van https://www.researchgate.net/publication/340337249_An_Unprecedented_Global_Crisis_The_Global_Regional_National_Political_Economic_and_Commercial_Impact_of_the_Coronavirus_Pandemic.

Kaufman, J. C. (2010). Using creativity to reduce ethnic bias in college admissions. Review of General Psychology, 14, 189-203.

Kaufman, J. C., Plucker J. A., & Russell, C. M. (2012). Identifying and assessing creativity as a component of giftedness, Journal of Psychoeducational Assessment, 30(1), 60–          73, doi:10.1177/0734282911428196

Kim, K. H. (2006). Can we trust creativity tests? A review of the Torrance tests of creative thinking (TTCT). Creativity Research Journal, 18, 3-14.         doi:10.1207/s15326934crj1801_2

Lidz, C., & Elliott, J. G. (2000). Dynamic assessment: prevailing models and applications. Amsterdam: Elsevier.

Lubinski, D. (2004). Introduction to the special section on cognitive abilities: 100 years after Spearman’s ‘General intelligence,’ objectively determined and measured. Journal of Personality and Social Psychology, 86, 96–111.

Makel, M. C. (2019). Toward a more perfect psychology: Improving trust, accuracy, and transparency in research. (2nd ed.). Washington, DC: American Psychological Association.

Nguyen, H. D., & Ryan, A. M. (2008). Does stereotype threat affect test performance of minorities and women? A meta-analysis of experimental evidence. Journal of Applied  Psychology, 93, 1314-1334.

Nijenhuis, J. te, Jong, M.-J. de, Evers, A., & Flier, H. van der (2004). Are cognitive differences between immigrant and majority groups diminishing? European Journal of Personality, 18, 405–434. doi:10.1002/per.511

Pierson, E.E., Kilmer, L.M., Rothlisberg, B.A., & McIntosh, D.A., (2012). Use of brief intelligence tests in the identification of giftedness, Journal of Psychoeducational     Assessment 30(1), 10-24. doi:10.1177/0734282911428193

Pfeiffer, S. I. (2015). Het model van hoge competentie en de beste praktijken bij de evaluatie van de meest competente. Onderwijs tijdschrift, 368, 66-95.

Plucker J., Beghetto R., & Dow, G R. (2004). Why isn’t creativity more important to educational psychologists? Potentials, pitfalls, and future directions in creativity research. Educational Psychologist, 39(2), 83–96. doi:10.1207/s15326985ep3902_1

Renzulli, J. S. (2005). The three-ring conception of giftedness. In R. J. Sternberg, & J. E. Davidson (Reds.), Conceptions of giftedness (2nd ed., pp. 246- 79). New York: Cambridge University Press.

Renzulli, J. S., & Gaesser, A. H. (2015). A multicriterial system for the identification of high-performance students with high creative-productive capacity, Revista de Educación, 368, 96-131.

Renzulli J. S,. & Reis, S. M. (1985). The schoolwide enrichment model: A comprehensive plan for educational excellence. Creative Learning Press.

Resing, W.C.M. (2013). Dynamic testing and individualized instruction: Helpful in cognitive        education? Journal of Cognitive Education and Psychology, 12, 81–95. doi:10.1891/1945-8959.12.1.81

Ruiter, S.A.J., Hurks, P.P.M., & Timmerman, M.E. (2017). IQ-score is dringend aan modernisering toe: Naar een nieuwe interpretatie en classificatie van de geschatte    intelligentie. Kind en Adolescent Praktijk, vol. 16(1), 16-23. doi:10.1007/s12454-  017-0005-y

Robinson-Zañartu, C., & Carlson, J. (2013). Dynamic assessment. In K. F. Geisinger (Red.), APA handbook of testing and assessment in psychology (pp. 149–167). Washington:   Columbia. American Psychological Association. doi:10.1037/14049-007

Sternberg, R. J. (2015). Successful intelligence: A model for testing intelligence beyond IQ tests. European Journal of Educational Psychology, 8, 76-84.

Sternberg, R.J. (2020). Transformational giftedness: Rethinking our paradigm for gifted education, Roeper Review, 42(4), 230-240. doi:10.1080/02783193.2020.1815266

Sternberg R. J., & Davidson, J. E. (2005). Conceptions of giftedness (2nd ed.). New York, NY: Cambridge University Press.

Sternberg, R. J., & Grigorenko, E. L. (2002). Dynamic testing. New York: Cambridge University Press.

Van Tassel-Baska, J., Feng, A. X., & Evans, B. L. (2007). Patterns of identification and performance among gifted students identified through performance tasks. Gifted              Child Quarterly, 51(3), 218-231. doi:10.1177/0016986207302717

Vogelaar, B., Bakker, M., Hoogeveen, L., & Resing, W. C. M. (2017). Dynamic testing of gifted and average-ability children’s analogy problem solving: Does executive functioning play a role? Psychology in the Schools, 54, 837–851. https://doi.org/10.1002/pits.22032.

Whipple, G. M. (1919). Classes for gifted children. Bloomington, IL: Public School Publishing.